Voorgaande - 

Paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Dit is de eerste digitale uitgave van een roman over de opstanding van Jezus Christus. Deze digitale uitgave is geschreven in 2021 en 2022. De roman is volledig gebaseerd op de Bijbelse gegevens, de vier Evangeliën, Handelingen en 1 Korinthe 15.

 

Geen enkel historisch feit is van zo groot belang als de opstanding van Jezus Christus. Voor ieder mens op aarde zou een persoonlijk onderzoek naar het waarheidsgehalte van de opstanding topprioriteit moeten zijn. Als het waar is - en het is waar - dan wordt ieders leven in de toekomst geoordeeld door Jezus Christus. Dat zal voor iedereen het totale eindoordeel betekenen over alle details van alle jaren, dagen en minuten van alle aspecten van zijn of haar leven. Dat is onnoemelijk veel belangrijker dan welk examen of welke sollicitatie of welke aardse beoordeling dan ook. Er hangt namelijk een eeuwige vergelding van af. Paulus zegt dat de opstanding van Jezus Christus het bewijs is, dat Hij Degene is die eenmaal het gehele mensengeslacht zal oordelen.

De opstanding is tevens het best gedocumenteerde feit in de geschiedenis. Veel recente geschiedenis is gewist of verwrongen weergegeven, geschreven als er wordt vanuit het oogpunt van winnaars of kapitaalkrachtigen. Van historische feiten uit de oudheid overleven slechts een handjevol manuscripten die meestal dateren van vele honderden jaren na de feiten waarvan ze verslag doen. Anders is dat met de geschriften van het Nieuwe Testament. Daarvan zijn meer dan vijfduizend handschriften, waarvan vele complete verzamelingen van Bijbelboeken. De oudste daarvan dateren tot enkele decennia na Christus.

De opstanding wordt ontkend omdat die onmogelijk zou zijn of strijdig met de wetmatigheden in de natuur. Echter, als deze natuurwetmatigheden niet in zichzelf bestaan maar in God en als God de wetmatigheden in de natuur heeft voortgebracht en onderhoudt, dan staat het God vrij daarvan af te wijken, wanneer Hij dat wil. In plaats van dat het onmogelijk zou zijn dat Jezus zou zijn opgestaan uit de dood, beweert één van zijn discipelen en getuigen van de opstanding, Petrus, dat het precies omgekeerd is. Het is onmogelijk dat Jezus niet zou zijn opgestaan. Het is onmogelijk dat de dood Jezus zou hebben kunnen vasthouden. Hij is immers de Zoon van God. Door op te staan uit de dood bewees Hij Gods Zoon te zijn. Bovendien was Hij als Mens de enige Rechtvaardige, die ooit leefde. Als Rechtvaardige was Hij in staat om anderen te redden door hun zonden in zijn lichaam te dragen en daar het oordeel van de dood over te ondergaan. Het loon van de zonde is de dood. Dat deed Hij op het kruis. Maar omdat Hij in Zichzelf rechtvaardig was, geen zonde had gedaan, geen zonde had gekend en in Hem geen zonde woonde, en Hijzelf dat oordeel niet verdiende, kón Hij niet in het graf blijven. Daarom is Hij opgewekt door de heerlijkheid van God de Vader.

Deze roman laat zien hoe buitenstaanders in het begin van onze jaartelling naar Jezus zijn toegetrokken. De grote wens van de auteur van dit boek is dat ook buitenstaanders in deze laatste dagen vóór zijn komst door de heerlijkheid van zijn Persoon zullen worden aangetrokken en eeuwig leven in Hem mogen vinden en dat degenen die Hem al kennen, inniger met Hem worden verbonden.

Proloog

De zon was al ondergegaan. De vele cipressen waarmee de berghelling getooid was, wierpen lange schaduwen. In het avondlicht spoedde een kleine groep mannen voorwaarts. Ze daalden af over een smal pas dat langs de berghelling omlaag liep. Twee van hen waren statig gekleed en zagen eruit als voorname ambtsdragers. Zij droegen iets tussen hen in. Het was een lichaam. Het lichaam was gewikkeld in een groot stuk linnen, dat van de voeten af in de lengte over het hoofd was geslagen en bij de voeten weer uitkwam. Hier en daar kleurde het linnen rood van bloed. Vier mannen droegen het lichaam. Een van hen hield een gezichtsdoek stevig tegen het hoofd gedrukt. De gezichtsdoek was doordrenkt van bloed. Het bloed kleefde aan een van de handen. Op korte afstand van de mannen volgde een klein groepje vrouwen.

Het viertal had enige haast. Het moment van zonsondergang betekende het officiële begin van de Joodse sabbat. De verrichting van slaafse arbeid op sabbat was uit den boze. De aanwezigheid van twee Joodse magistraten maakte de zaak alleen maar erger. Met deze actie zetten ze hun reputatie en hun positie op het spel. Het karwei was echter te belangrijk om het te laten rusten tot na de sabbat. Het moest nu gebeuren. Uitstel was ondenkbaar. Daarom haastten ze zich voorwaarts met de nodige voorzichtigheid.

Al snel bereikten ze de voet van de berghelling. Even bleven ze hijgend staan. Toen liepen ze verder. Ze passeerden een laag muurtje van zwerfstenen en kwamen in een tuin, die omzoomd was met struiken en cipressen. De tuin lag tegen de berghelling aan waarin een graf was uitgehouwen. Een enorme ronde steen stond naast de opening van het graf, in een richel die voor de opening langsliep.

Voorzichtig werd het lichaam in het graf getild. Daarbinnen was het schemerdonker. Met moeite konden ze de vlakke bodem onderscheiden die als laatste rustplaats was uitgehouwen. Terwijl ze het lichaam met toewijding en eerbied op die plek lieten rusten, bleek de plaats iets te klein. Het lichaam was een stuk groter dan gemiddeld en het kon niet anders of het moest met iets opgetrokken benen en enigszins voorovergebogen hoofd worden neergelegd.

Uitgeput van het langdurig voorover lopen met de zware last, rekten de mannen zich met de handen in de zij enige malen achterwaarts. De enorme weemoed, waarmee hun harten al de hele dag gevuld waren, maakte kortstondig plaats voor een moment van voldoening. Maar direct sloeg de droefheid weer toe. De vrouwen in hun gevolg kwamen snikkend het graf binnen om te kijken waar het lichaam was neergelegd. Hoewel dit volgens de Joodse wetten strikt verboden was, bukten ze zich om het linnen, waarin het lichaam gewikkeld was, te strelen. De mannen liepen naar buiten en wachtten tot de vrouwen klaar waren met hun eerbewijs aan de dode. Toen ze allemaal weer buiten waren, werd de wig, die de steen tegenhield, met veel moeite verwijderd. De steen rolde langs de richel omlaag en bedekte de opening voor het graf. Alleen een dozijn sterke kerels zou nu het graf nog kunnen openen.

Volgende - Hoofdstuk 1

Volgende - Hoofdstuk 1