Openbaring
Alle ogen zullen Hem zien
De verandering in werkwoordtijd (van tegenwoordige tijd in 13:18 naar verleden tijd in 14:1), laat zien dat weer sprake is van een ‘discontinuïteit’. De 42 maanden van verschrikkelijke tirannie van het beest zijn voorbij en de 144.000, die over het gehele aardrijk en tot het einde toe het evangelie van het koninkrijk hebben gebracht (Op.7:1-8, Mt.24:14), worden met het Lam gezien op de berg Sion. Zoals de volgelingen van het beest zijn merkteken op hun voorhoofd of rechterhand hebben, zo zien we bij de 144.000 de naam van het Lam en van zijn Vader op hun voorhoofden geschreven.
Dat het Lam op de berg Sion staat, betekent dat het beest uit de zee en het beest uit de aarde zijn verdwenen en dat een einde is gekomen aan de 42 maanden van vertreding van de heilige stad (Openbaring 11:1,2). Het Lam is Overwinnaar en Hij heeft zijn volk in veiligheid gebracht. Van de ontelbaar grote menigte van Openbaring 7 wisten we dat al. Die stond vóór het Lam en werd door Hem geweid en geleid (Op.7:16, 17). Van de 144.000 was nog niet aangegeven hoe het met hen zou aflopen. Zij staan hier ‘met’ het Lam. Zij zijn ‘deze broeders van Mij’ en de grote menigte van Openbaring 7 vormen ‘de schapen’ van het tafereel van de ‘troon van Jezus’ heerlijkheid’ in Mattheus 25. Maar ten opzichte van troon in de hemel, is er geen verschil. Ook de 144.000 staan vóór de troon (en vóór de vier levende wezens en de oudsten).
Ook vóór zijn lijden stond het Lam op de berg Sion, het tempelplein te Jeruzalem. Toen zag Hij uit naar dit moment van de ‘vele vrucht’ die Hij zou voortbrengen door als tarwekorrel in de aarde te vallen en te sterven (Joh.12:24). Na de tijd van grote verdrukking staat Hij te midden van die ‘vrucht’ als vervulling van bijvoorbeeld Psalm 22:23, ‘...in het midden van de gemeente zal Ik U lofzingen.’ Inderdaad wordt hier gezongen, een lied dat alleen de 144.000 kunnen leren, mogelijk omdat het te maken heeft met de unieke omstandigheden waarin zij gedurende de grote verdrukking hebben verkeerd en waarin zij zijn bewaard.
Vanuit de hemel klinkt een stem als een zware donderslag en als van vele wateren, gecombineerd met harpgeluiden. Het is de stem van de Vader, die ook klonk vlak voor het lijden, op het tempelplein, alleen deze keer gecombineerd met het geluid van harpen, als teken van de hemelse vrucht van het werk van de Heiland – de hemelkoren met hun harpen (Op.5:8). Dat niemand het lied van de 144.000 kan leren, duidt ook op hun unieke relatie tot het Lam. Zij volgen Hem, waar Hij ook heen gaat. Die relatie is anders dan de relatie van de gemeente tot haar bruidegom (zo zullen wij altijd met de Heer zijn - 1 Thess.4:17) en anders dan de relatie van de ontelbaar grote menigte tot de Herder en Heer, die zij dienen en door wie zij geweid en geleid worden (Op.7:15-17).
Uit het feit dat de 144.000 het Lam volgen, waar Hij ook heen gaat, en dat de ontelbaar grote menigte door het Lam wordt geweid en geleid, maken we op dat het hier gaat om de twee groepen van gelovigen uit de grote verdrukking, die levend en wel het vrederijk ingaan. Wat opvalt is dat bij de 144.000 het ‘tranen van de ogen wissen’ ontbreekt (Op.7:17, 21:4). In plaats daarvan horen we van een onnavolgbaar lied en van maagdelijkheid en van onberispelijkheid. Dat getuigt van een zeer sterke geest. Dat moet ook wel, als zij in de moeilijkste periode in de geschiedenis met een niet aflatende ijver het evangelie hebben verspreid.
Bij de opmerking over het zingen gaat Johannes plotseling over van de verleden tijd op de tegenwoordige tijd. We zien dat ook in Openbaring 5:9, bij het zingen van de 24 oudsten en in Openbaring 15:3, bij het zingen van de overwinnaars op het beest. Mogelijk duidt de Geest hiermee aan dat aan dit zingen nooit een einde zal komen. Het is een eeuwige lofzang.
Next -
Previous -
Under construction
Next -